Een vervolg op: eenvoudigere beëindiging medehuur? (recente uitspraken)

In het vorige artikel over de beëindiging van medehuur ging ik in op de onduidelijkheid die bestond over of de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op wettelijke medehuurders, een op een gelden voor contractuele medehuurders ex art. 7:267 BW (de huurders staan beiden op het contract, zoals samenwoners of woningdelers). Destijds zijn toen prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad  die ertoe hebben geleid dat het voor zowel echtgenoten en geregistreerde partners als voor contractuele medehuurders (twee of meer) mogelijk is dat de huur door de rechter wordt toegewezen aan één van de huurders. 

Deze lijn van de Hoge Raad is vervolgens voortgezet in de lagere rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2022  en 4 augustus 2022 . In beide uitspraken heeft de rechter namelijk geoordeeld dat het huurrecht aan een van de huurders kan worden toegewezen en dat dit ook werking heeft ten opzichte van de verhuurder. Het Hof Amsterdam heeft dit ook bevestigd op 17 januari 2023. 

Op 12 april 2023 heeft de rechtbank Den Haag in dit kader nog een interessante uitspraak gedaan. In deze zaak was de verhuurder een rechtszaak gestart tegen twee huurders van haar woning wegens een huurachterstand. Een van de huurders had voor het ontstaan van de huurachterstand de huur al opgezegd en de woning verlaten. Er was in deze zaak dus geen geschil tussen de huurders over wie in de woning zou blijven en wie zou vertrekken (na beëindiging van de relatie) en zij hebben daarover geen gerechtelijke procedure gevoerd. De kantonrechter oordeelt dat het starten van een procedure hierover ook niet van hen kan worden verlangd omdat er geen geschil tussen hen hierover bestaat. De ene huurder mocht dus de huurovereenkomst op grond van artikel 7:267 lid 7 BW opzeggen. De vordering met betrekking tot de huurachterstand werd dan ook ten aanzien van de ‘opzeggende huurder’ afgewezen. 

De genoemde uitspraken brengen een nieuwe realiteit met zich mee. Ook contractuele medehuurders zonder een duurzame gemeenschappelijke huishouding kunnen op grond van artikel 7:267 lid 7 BW de rechter vragen om te bepalen dat één van de huurders de huurovereenkomst (op een te bepalen tijdstip) niet langer voortzet. Indien er tussen de huurders geen geschil bestaat over wie in de woning blijft en wie vertrekt, is tussenkomst van de rechter ook niet vereist en is een opzegging aan de verhuurder op grond van art. 7:267 lid 7 BW voldoende. 

Meer informatie

Advies of een advocaat nodig? 

Mocht u als huurder of verhuurder tegen juridische vragen of problemen aanlopen bij een kwestie omtrent (de beëindiging van) medehuurschap, dan kunt u altijd vrijblijvend contact met ons opnemen. Voor meer informatie en juridische bijstand in kwesties als deze kunt u contact opnemen met Brugrecht advocaten op tel: 070-3263281 of per e-mail: info@brugrecht.nl

Dit artikel is actueel op de datum van publicatie, vanwege de continue ontwikkeling van het recht kan de inhoud op een later moment niet meer up to date zijn. 

Geschreven door:
Sanne Uilkema, vastgoed advocaat bij Brugrecht